maandag 9 februari 2009

Over het e-book, disco inferno, seks en hier en daar wat duisternis

Een paar dagen geleden was ik met mijn uitgever Harold Polis in Amsterdam op het Weerwoordfestival . We werden in Theater Bellevue live geïnterviewd door beminnelijke medewerkers van de lokale radio Amsterdam FM.
Harold had het vooral over de toekomst van het digitale boek of het e-book. Hij klonk bevlogen zoals gewoonlijk en kondigde aan dat ook mijn roman als e-book zal worden aangeboden (zelfs voor het papieren boek in de handel komt). Voor de leken onder u: een e-book kan je tegen betaling downloaden als neutrale tekst en van je scherm kan lezen of afdrukken. Dat wil dus zeggen dat je zelf het lettertype en de lettergrootte kan aanpassen naar eigen behoefte of smaak, maar vertel dit alsjeblieft niet tegen grafisch ontwerper Dooreman die mijn tekst in een elegante letter zal gieten. Tijdens dat interview zei ik dat het fantastisch zou zijn mocht je als auteur nog een stapje verder kunnen gaan. Stel je voor dat je een digitale roman op de markt kan brengen met YouTube-clips, verwijzingen naar sites voor aanvullende informatie, foto’s en zo verder. De mogelijkheden lijken schier eindeloos. Ja, eigenlijk zou dat betekenen dat ik net hetzelfde principe kan hanteren als hier op deze blog en mijn gebruik van referenties en clips. Helaas –tussen dromen en daden etcetera – is zoiets op dit moment niet haalbaar. Maar de gedachte tintelt en flitst sindsdien in mijn literair pleziercentrum.

Fun! En met een niet al te elegante heupbeweging kom ik uit bij disco.
Bekijk dit:

Een discomedley, vrij ergerlijk aan elkaar gemonteerd, maar ik veronderstel dat de sfeer van de eerste helft van de jaren zeventig je al meteen komt toe waaien. Mijn roman speelt zich af tijdens de zomer van 1976, exact dezelfde periode waarin manager en pygmalion Malcolm McLaren zijn fascinatie voor Andy Warhol (en dan vooral zijn manier van zaken doen) omzet of uitprobeert op een hoop dropouts met een venijnige uitstraling die zich The Sex Pistols noemen. Pas ergens begin 1977 barst de punkexplosie echt los, maar in mijn boek is daar hoegenaamd geen sprake van. Ik kan me wel herinneren dat mijn ouders tijdens die periode een city trip (toen heette dat gewoon ‘lang weekend ergens anders’) naar Londen deden en mij daarna vertelden over die vreemde vogels met hanenkammen, gescheurde kleren en veiligheidsspelden die de publieke fora van Londen hadden bezet. Weird shit. Ik associeerde popmuziek met wat ik op Avro’s Top Pop hoorde en dat was disco, disco, disco en soms wat Elton John. Maar een tijdje later hoorde ik dit tijdens een dolle rit op ‘de rups’ tijdens de plaatselijke kermis:

Ik kan niet zeggen dat ik meteen verkocht was, maar voelde wel een vreemde tinteling in mijn onderbuik. Nee, bullshit. In alle eerlijkheid: ik ben pas van disco beginnen houden na 1989 toen de scheiding tussen dansmuziek en alternatieve muziek eindelijk werd afgebroken en de rave-cultuur werd geboren. In 1978 schopte Donna Summer samen met Giorgio Moroder met deze song disco naar een andere dimensie. Detroit techno en alle andere dansmuziek van de daaropvolgende decennia zijn in meer of mindere mate aan deze schop schatplichtig. Donna Summer beweegt hier tegelijk als een machine (zoals de robot Maria in de film van Fritz Lang, Metropolis ) en als een hypnotiserende hogepriesteres van Lust en Duisternis. Ze doet me denken aan de Indische godin Kali, de duistere moeder/vernietiger die op het punt staat om op de lingam/fallus van Shiva neer te dalen. (Wie overigens meer wil weten over Kali in het verleden én het heden, kan ik een fantastisch boek aanraden: Encountering Kali: In the Margins, at the Center, in the West van Rachel Fell McDermott.) Kali staat voor ongebreidelde energie en Shiva voor puur bewustzijn. Donna Summers sirenenzang ‘I feel love’ zou dan de uitdrukking kunnen zijn van pure, seksuele energie tussen twee goden, tegelijk geven en nemen, tegelijk agressie en overgave. Mmmm...
Oké, disco is seks. En het hoeft geen betoog dat ik het daarom ook graag gebruikt heb in mijn roman, maar in mijn hoofd is het ook veel meer. De crossover die ABBA bijvoorbeeld maakte tussen popmuziek en disco grijpt mij nog steeds aan.

‘Dancing Queen’ van ABBA met een wat kaduke karaoke-ondertiteling. U mag meezingen, veronderstel ik. Het is allicht wat voorspelbaar om te stellen dat deze song over het ongebreideld hedonisme gaat dat de jaren zeventig in de verbeelding of de herinnering van velen zo typeert. Maar tegelijk sluipt er melancholie in het nummer. De blonde en de rosse van ABBA zingen in hun prachtig mallotige pakjes over een meisje dat voor het eerst zich de koningin van de dansvloer waant. ‘See that girl, watch that scene, dig in the dancing queen.’ Kijken en bekeken worden op de dansvloer. Een wat onschuldig meisje - alhoewel, ‘anyone will do’ wordt er in een wat lagere stem gezongen als het over de keuze van haar danspartner gaat – wordt voorgesteld als een vroeger spiegelbeeld van de blonde en de rosse van ABBA. Ze zijn blij voor haar, maar voor hen is het feest eigenlijk al voorbij.
En voor deze mensen is het ook voorbij:

Het einde van een tijdperk? Yep, maar het einde zat altijd al besloten in disco alsook in de jaren zeventig, alsook in mijn roman, alsook in deze tijd.
Zoek de zeven verschillen met wat ik in mijn roman beschrijf en het leven dat ‘wij’ nu leiden.
Wie ze vindt, trakteer ik een rit op de rups in uw plaatselijke kermis, mocht zoiets nog bestaan. Soit, een whisky-cocktail dan?

vrijdag 23 januari 2009

Over Beethoven, Romantiek, Pinksteren en veel vuur

Ik schrijf dit terwijl ik naar Scarlatti luister, de klavecimbel wordt bespeeld door wijlen Scott Ross. Muziek voor saters, vind ik. Uitermate geschikt bij het lezen van Markies de Sade, bij voorkeur zijn onovertroffen La philosophie dans le boudoir. Scarlatti is een tip die ik van Dooreman kreeg op een ietwat dronken verjaardagsfeest. En aangezien deze man het omslag van mijn boek heeft gemaakt, neem ik zijn raad altijd ernstig. We hadden het over klassieke muziek. Dooreman is een Beethoven-man, ik hou meer van Mozart. Het is al een wonder dat onze gedachten nog vrij duidelijk geformuleerd geraakten (hoewel: sommige aanwezigen beweerden het tegendeel, we schijnen in tongen te hebben gesproken volgens hen). Beethoven heb ik nog altijd niet begrepen. Ik ben dol op zijn kwartetten, maar de rest laat me onberoerd. Misschien is Beethoven niettemin excellent om een heftige brand te begeleiden, zoals bij het tekstfragment uit WIJ.

(Vergeef me, Dooreman; ik kon het niet laten).

Bosbranden en vuur in het algemeen hebben mij altijd gefascineerd. En zelfs bovenstaande schandelijke remix van Beethoven kan niet tippen aan Arthur Brown die met zijn “Fire” de demon van het vuur in zo’n psychedelische vorm heeft gegoten dat Vuur werkelijkheid wordt.
I am the God of Hellfire, and I bring you... Fire.
Check deze clip in bijna vergaan zwartwit:

Heerlijk.
Vuur staat hier voor liefde, transformatie en een ruime schep kitsch. Luister hoe het deraillerend orgeltje tot een climax wordt verleid door blazers. Het nummer eindigt met het geluid van wind, de vaste handlanger van het inferno op aarde. Als men over vuur schrijft of componeert lijkt het steevast uit te draaien op een confrontatie met het extreme. In mijn boek heb ik het vuur een grillige persoonlijkheid proberen te geven in de hoofden van hen die het vuur trachten te blussen. Vuur maakt een Romanticus van ieder van ons. En nee, dat heeft niets met sentimentaliteit te maken.



De grote branden in Californië van afgelopen zomer en najaar blijken steevast aangestoken te zijn, hetzij door onvoorzichtige lieden, hetzij door pyromanen. Cali Fire of het vuur van Kali? Moeder en Verwoester? We zijn met z’n allen potentiële misdadigers en slachtoffers als het op vuur aankomt. En is dat niet een Romantisch beeld bij uitstek? Zowel ons actief als passief te verhouden ten opzichte van een van de vier elementen die ons bestaan tot een Apocalyps kunnen herscheppen? Ook in bovenstaand YouTube-fragment krijgt de vuur een persoonlijkheid. “The Fire is moving dynamically.”
En de reporter wordt bijna een slachtoffer op het einde van de clip.

Vuur staat tevens voor de Hel, terwijl de Hemel met lucht wordt geassocieerd.

En zowel in de Hemel als in de Hel staat de ziel centraal. You are going to Hell! Het christendom heeft steeds met vuur gedreigd als de ultieme afrekening die de gelovigen te wachten staat indien ze hun leven onderdompelen in de zonde. Predikanten hebben het liever over vuur en hel dan over de verlossing. Praten over de hel klinkt nu eenmaal sexy. De dreiging van een eeuwig vuur wakkert hierbij het schuldgevoel aan. De jaren zeventig en schuldgevoel; een mens zou er een boek kunnen over schrijven. Er zit een pyromaan in ieder van ons.

Maar... nu moet ik ineens denken aan Pinksteren en christelijke glossolalie of “tongentaal”. Dat zal door de herinnering aan het dronken gewauwel komen tussen de heer Dooreman en uw dienaar.
Het praten in tongen wordt in het Nieuwe Testament steeds met de Heilige Geest geassocieerd. En die merkwaardige vlammen die uit de hoofden van de apostelen kwamen brachten mij als zevenjarige in opperste verwarring. Pinksteren is een fascinerend feest. Vuur wordt daar geassocieerd met inzicht of inwijding. Zijn pyromanen dan toch verlicht? En dan spraken die Apostelen ook nog in tongen, aangestoken door dat vuur. Heeft de Heilige Geest van die apostelen sjamanen gemaakt? Stak God in het Oude Testament trouwens ook geen braambos in brand om met Mozes te kunnen communiceren op de berg Sinaï? Het jodendom heeft het liever over “licht” in plaats van vuur. De zevenarmige kandelaar of “menora” staat symbool voor het brandende braambos. Vuur krijgt een huiselijk tintje, wordt het licht van zeven brandende kaarsen.
Dat vind ik iets te flauw. Geef mij toch maar vuur. In den beginne was er het Woord en het Woord vatte Vuur. Klinkt als de betere literatuur. Nu herinner ik mij ineens dat ik als kind jaloers was op die apostelen. Bezeten door vuur en spreken in tongen... wie kan daar aan weerstaan? Spreken in tongen is, besef ik nu, misschien wel een thema in mijn roman.

De foto’s die het onderstaand tekstfragment inleiden komen uit de jaren zeventig. Ik kreeg ze ooit van een familielid die me in detail beschreef hoe de brand op de foto’s werd bestreden door haar en andere toeristen in Spanje. Het vuur oogt op deze vergeelde beelden misschien niet al te spectaculair, maar haar verhaal deed mij de haren ten berge reizen. Ik wist meteen dat er vuur in mijn boek moest komen.

De brand staat dus centraal in deze roman. Er is een voor en een na. De brand transformeert alles, doet mensen nadenken, laat hen de demon in zichzelf herkennen. Allicht is dat een Romantische gedachte, misschien zelfs apostolisch. Allicht hoop ik zelf op verlichting. Allicht schuilt er zelfs een mogelijke fan van Beethoven in me, zelfs zonder remix. Maar die draai ik nu toch nog even de nek om door verder naar Scarlatti te luisteren.
Leve de barok! Leve het saterdom! En ja, leve de glossolalie!

dinsdag 6 januari 2009

Nog een sneak preview uit WIJ



De brand in de tuin van Vic blijkt een voorspel, iets van
niets. Welkom in de hel. Er heersen nieuwe geluiden,
te veel om op te noemen. Vlammen die tergend lijken
te roepen met verschillende stemmen. Een blusvliegtuig
dat een paar tientallen meters van hen neerdaalt.
Het geluid van hectoliters neerploffend water.
Het daaropvolgende scherpe gesis. Stilte. Het gepiep
van tientallen pompen. Dan opnieuw een boom die uit
het niets vlam vat. Weer stemmen die uit de brand lijken
te komen, nog nijdiger dan voordien. En om de haverklap
een gillende Spanjaard die het over duivels heeft. Al wat
Fred ooit de stuipen op het lijf heeft gejaagd, is hij prompt
vergeten. Dit is het. Dit is angst. En hij is niet de enige
die dat voelt. Vic schudt hen allemaal wakker. Hij geeft
aanwijzingen, moedigt ieder van hen aan.
Ze pompen het water uit hun bidon over de smeulende
takken.
[…]

Iedereen hoest, ondanks de maskers voor ieders mond.
Freds ogen blijven maar tranen.
Niemand van hen die na een tijdje geen brandwonde
heeft, klein of groot.
Maar de groep blijft overeind.
Geen klacht, geen teken van vermoeidheid.
En dan, na schijnbaar eindeloos vechten, verliest de brand
zijn persoonlijkheid.
Nee, het is haar persoonlijkheid.
Ze is geen veelkoppige draak meer.
De hel dooft uit.
Ze kijken naar elkaar en weten dat ze gewonnen hebben.
Het nablussen is voor de Spanjaarden.
Dit stuk land is nu van ons. Heel de berg, denkt Fred.
We hebben het verdiend. Dit nemen ze ons nooit meer af.
[…]

vrijdag 12 december 2008

Sneak preview uit WIJ

‘Ik wil het van jou horen.’
‘Je hebt niks gemist,’ zeg ik tegen Flor en ik bestel voor ons beiden rode wijn.
Hij duwt me verder weg van de bar. Zijn vrouw kijkt even naar hem en herneemt dan haar gesprek, twee tafels verder.
‘Daniëlle kwam gisterennacht thuis. Zónder onderbroek.’
‘Controleer jij dat elke avond?’
‘Ze was dronken. Ze had het over jou.’
Ik tik met mijn glas tegen het zijne. ‘Drink je wijn, Flor.’
Flor neemt een slok en herhaalt dat hij het wil weten. Ik moet het beschrijven. Wat is er gebeurd? Ik moet het vertellen want hij wordt zot.
‘Ik zou het voor je kunnen tekenen,’ blaas ik.
‘Stop, Georges. Klootzak.’
‘Maar dan zou Félicien Rops me daarbij moeten helpen. Varkens, blote wijven en Satan met een stijve op een kruis. Ik zie mijn leermeester uit Namen lachen in zijn baard, met een schetsblok op zijn knieën. Hij lacht ons uit. Laat het los, Flor. Het is niks, rien de kloten, geloof mij.’
‘Wat kan mij die leraar schelen...’ fluistert Flor.
Hij pakt mijn katoenen zomerjasje vast.
‘Waarom?’ vraagt hij.
‘Je trekt aan mij, Flor.’
‘Waarom?’
Ik zeg hem dat ik haar alleen maar gevingerd heb, erewoord.
Flor duwt zijn hoofd tegen mij en begint zonder geluid te janken.
‘Waarom? Waarom...’ snottert hij.

Over saters, Rops & het begin van de hel

Ik schrijf dit met het album Vue de l’extérieur van Serge Gainsbourg op de koptelefoon. Het trotse mormel zingt zoals gewoonlijk scabreuze, woedende, soms cynische teksten op lieflijke melodieën. Tu es belle vue de l'extérieur... Hélas je connais tout ce qui se passe à l'intérieur. C'est pas beau, même assez dégoûtant... Gainsbourg als de sater van het Franse chanson. Ik heb vaak geluisterd naar de platen die hij tijdens de zeventiger jaren uitbracht terwijl ik dit boek schreef. De man troost op een vileine manier en ondertussen windt hij je op. Mmmm. Op een of andere manier komt hij dicht bij de sfeer van het wat verlepte hedonisme dat ik als uitgangspunt heb gebruikt voor Wij. Er schuilt iets duisters in dat tijdvak dat me steeds heeft aangesproken, maar ik heb gepoogd om daar tegelijk door te breken en een universeel verhaal te schrijven dat, mits wat details, zich evengoed nu zou kunnen afspelen.

Bovenstaand fragment komt uit het laatste hoofdstuk van het eerste romandeel. De “ik” in dit fragment is de hoofdfiguur van dit deel. Georges is een cartoonist, geplaagd door demonen die hij regelmatig probeert te bezweren door ze op papier toe te vertrouwen. De nacht voor de scène die je hierboven kan lezen is er een nogal euh... wild feestje geweest. En zoals dat met wilde feestjes gaat, hebben de afwezigen immer ongelijk. Georges verwijst naar het werk van Félicien Rops. Ik ben altijd gefascineerd geweest door deze stoute sater uit Namen die met een bijna naïeve woede behoorlijk wat heilige negentiende-eeuwse huisjes via de achterdeur heeft pogen in te schoppen. Rops verdiende zijn kost o.a. als genadeloos karikaturist en hoofdfiguur Georges spiegelt zich uiteraard daaraan. Maar vooral het erotisch, satanisch grafisch werk van Rops spreekt tot de verbeelding van die arme Georges. Meer dan een jaar geleden bezocht ik het prachtige Musée provincial Félicien Rops te Namen waar de twee verdiepingen boven als in een boudoir het bijzonder prikkelende werk tonen van deze meester. Op internet kwam ik bovendien te weten dat Rops af en toe publiceerde in een tijdschrift dat ‘Uylenspiegel’ heette. Tijl Uilenspiegel is overigens ook een spook dat rondwaart in Wij. Nadat ik zijn tekeningen had bestudeerd kocht ik aan de balie van het museum het boekje Félicien Rops: over kunst, melancholie en perversiteit van Leo van Maris (uitgeverij De Arbeiderspers, in de reeks Synopsis). Het boek kwam in 1982 eerst als proefschrift uit en het is bijzonder de moeite. Vooral de hoofdstukken over satanisme en de analyse van de relatie tussen de dichter Baudelaire en grootste fan Rops lonen de moeite van het aanschaffen. Wellicht dien je daarvoor een antiquariaat aan te spreken want ik vermoed dat het al lang op een herdruk wacht. Vraag het eens aan Hugo van Joyce Royce. Mocht je in Antwerpen wonen of op bezoek komen, zijn zaak is in de Lange Leemstraat. Dit is absoluut sluikreclame, maar ik vind dat je elk antiquariaat in deze internettijden mag, nee moét steunen, als je van boeken houdt en graag wordt verrast.

Na bovenstaande scène, een heftige ruzie, en een onthulling begint de helletocht van Georges pas echt. Hij heeft het zelf gezocht, poor bastard. De hel bestaat als je er zelf in gelooft. En soms heb je niet veel nodig om tot dat geloof te komen. Edgar Allen Poe vond dat ieder van ons geboren wordt met een folterinstrument. Tragisch genoeg weten we niet dat het een folterinstrument is, integendeel zelfs. Het kan van alles zijn: drang naar liefde, succes, ambitie... En met dat folterinstrument, aldus Poe, snijden we ons glimlachend aan stukken. Oscar Wilde had het liever over demonen, maar hij begreep Poe. Ik denk dat ik hem ook begrijp terwijl ik stukken charcuterie van mijn armen snijd. Er is een verschil tussen begrijpen en weten.

dinsdag 2 december 2008

WIJ, preview van het omslag


Hoe meer we erover praatten, hoe eenvoudiger en krachtiger het omslag werd. Uiteindelijk heeft Gert Dooreman dit omslag ontworpen, de uppercut aller omslagen die in 2009 zullen verschijnen. Sommigen deed het denken aan Ragtime van E.L. Doctorow, anderen aan J.G. Ballard. De geschiedenis zal echter uitwijzen dat WIJ een onvervalste Olyslaegers is.

woensdag 5 november 2008

Wij - de nieuwe roman van Jeroen Olyslaegers


De zomer van 1976. Hoewel Europa kreunt onder een tropische hitte verplaatst iedereen zich van het noorden naar het zuiden. Georges, misnoegde cartoonist bij een kwaliteitskrant, trekt zich samen met zijn gezin en vrienden terug op een berg aan de Spaanse Costa Brava. Mensen plonsen in het zwembad, flirten met elkaar, drinken whisky-cola, en hebben het over vrijheid en zelfbeschikking in een land dat zelf nog maar net de dood van een dictator heeft meegemaakt. Georges voelt zich besmet door het ‘wij’-gevoel, door de gemeenschappelijke geschiedenis die erin besloten is en door de zelfbewuste slachtoffers die samen met hem een kring vormen. Ergens moet er toch een nooduitgang te vinden zijn?

Wij: een saga over de demonen die we delen, seks, gezin, alcohol, zwart geld en hier en daar een aangebrand verleden. Wij: wanneer vriendschap niets met vrienden te maken heeft. Wij: een met vaart en brille geschreven verhaal over een nederlaag. Wij: alle mogelijke netelige, eloquente en hartverscheurende schoonheid die een roman vandaag kan bieden.

Na de publicatie van drie prozaboeken heeft Jeroen Olyslaegers (1967) zich de laatste tien jaar bijna uitsluitend met het schrijven voor theater beziggehouden. Zijn stukken werden gespeeld door KVS, NTG, theater Artemis en het Toneelhuis, waar hij recentelijk ‘Wolfskers’ voor schreef, het fel bejubelde tweede deel van de Triptiek van de Macht van Guy Cassiers. Met regisseur Harry Kümel schreef hij het filmscenario Eendracht maakt macht of de kunst der voorzichtigheid, een film in ontwikkeling die de koningskwestie en de lotgevallen van de regering Pierlot tijdens WO II als onderwerp heeft.